SCHIEDAM– De rechtbank Rotterdam heeft de 24-jarige M.L.E. uit Schiedam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 169 dagen voorwaardelijk, voor het opzettelijk aansteken van een brand in zijn huurwoning op het Jan Jacobus Smitpad in de Woudhoek. De brand, die op 7 september 2024 plaatsvond, veroorzaakte gevaar voor omliggende woningen en goederen, maar de rechtbank spreekt de verdachte vrij van het veroorzaken van levensgevaar of risico op zwaar lichamelijk letsel. Met een proeftijd van 3 jaar en strenge voorwaarden moet E. zijn leven beteren om verdere celstraf te ontlopen.
De officier van justitie eiste een zwaardere straf: 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast vroeg de officier om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel en strenge reclasseringsvoorwaarden. Deze voorwaarden omvatten onder meer een meldplicht, behandeling in een zorginstelling, middelencontroles en begeleiding bij financiën en dagbesteding. De rechtbank kiest echter voor een lichtere straf, omdat E. gedeeltelijk wordt vrijgesproken en vanwege zijn openheid en jonge leeftijd.
Op zaterdagmiddag 7 september 2024, rond 15.00 uur, rukt de brandweer uit naar de woningbrand op het Jan Jacobus Smitpad. Zwarte rook komt uit het raam van een portiekwoning op de derde etage, waar E. als huurder woont. De brandweer treft in de woning twee afzonderlijke brandhaarden aan: een op het bed in de slaapkamer en een in de bergingskast, op ongeveer drie meter afstand van elkaar. Forensisch onderzoek toont aan dat beide branden zijn aangestoken met aanstekervloeistof, die de verdachte opzettelijk aanbrengt en aansteekt. Foto’s in het procesdossier laten zien dat de woning en goederen daarin flinke schade oplopen door de brand.
E. meldt zich de volgende dag, 8 september 2024, bij de politie en bekent de brandstichting. Hij verklaart dat hij uit een schreeuw om aandacht aanstekervloeistof op zijn matras en in de bergingskast sprenkelt en deze aansteekt. Zijn verklaring sluit aan bij de forensische bevindingen. De rechtbank oordeelt dat de brand, zonder het snelle ingrijpen van de brandweer, had kunnen uitgroeien tot een uitslaande brand. Gezien de aanwezigheid van voldoende brandbaar materiaal in de woning, bestond een reëel risico dat het vuur zou overslaan naar omliggende portiekwoningen in het appartementencomplex. Dit maakt dat E. volgens de rechtbank bewust gevaar voor goederen veroorzaakt.
De officier van justitie stelt dat de brand ook levensgevaar oplevert, mede omdat een woningregisseuse van stichting Woonplus, verklaart dat de onderbuurvrouw, die in de woning direct onder die van E. woont, tijdens de brand thuis is en door de brandweer moest worden geëvacueerd. De verdediging betwist dit. Zij wijzen op het ontbreken van een directe verklaring van de buurvrouw of brandweerlieden in het dossier. Bovendien toont een buurtonderzoek, 6 maanden na de brand uitgevoerd door de politie, aan dat bewoners van naburige woningen niet thuis zijn tijdens de brand. De rechtbank volgt de verdediging en oordeelt dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat levensgevaar of risico op zwaar lichamelijk letsel aanwezig was. E. wordt daarom vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.
De rechtbank legt de nadruk op de ernst van de brandstichting. E. toont met zijn daad geen respect voor andermans eigendommen, zoals het pand van Woonplus, en veroorzaakt gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de Schiedamse woonwijk. Vuur is onvoorspelbaar en kan zich snel verspreiden, wat de situatie extra gevaarlijk maakt. Toch weegt de rechtbank mee dat de brandschade beperkt bleef tot de huurwoning en goederen van de verdachte, dankzij het snelle optreden van de brandweer. Bovendien neemt E. verantwoordelijkheid door direct openheid te geven en een schikking te treffen met Woonplus voor de schade en huurachterstand.
Uit rapportages van de reclassering, een psychiater en een psycholoog komt een zorgelijk beeld van .E. naar voren. De man kampt met een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een posttraumatische stressstoornis (PTSS), paranoïde en schizoïde trekken, en een ernstige cannabisverslaving. Deze stoornissen beïnvloeden zijn gedrag ten tijde van de brandstichting, waardoor de rechtbank oordeelt dat het feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend. Zonder behandeling schatten deskundigen het risico op herhaling hoog in. E. heeft geen vaste woning, werk, inkomen of steunend netwerk en gebruikt dagelijks cannabis, wat zijn financiële problemen verergert. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met intensieve begeleiding, waaronder een klinische behandeling van 1 jaar, gevolgd door ambulante zorg, middelencontroles, hulp bij financiën en het vinden van werk of dagbesteding.
De rechtbank volgt deze adviezen en legt een gevangenisstraf van 360 dagen op, waarvan 169 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Omdat E. al 191 dagen in voorarrest zit, hoeft hij niet terug de cel in, mits hij zich aan de voorwaarden houdt. Deze omvatten een meldplicht bij Stichting Verslavingsreclassering GGZ, een klinische opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, middelencontroles, het zoeken naar werk en het geven van inzicht in zijn financiën. De rechtbank beveelt dat deze voorwaarden direct uitvoerbaar zijn, gezien het risico dat E. zonder begeleiding opnieuw een misdrijf pleegt dat de veiligheid van anderen in gevaar brengt.
In tegenstelling tot de eis van de officier, legt de rechtbank geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op. Deze maatregel is bedoeld voor zware gewelds- of zedendelicten, wat hier niet aan de orde zou zijn. Bovendien toont E. bereidheid tot behandeling en heeft hij geen strafblad voor soortgelijke feiten. De rechtbank heft ook het bevel tot voorlopige hechtenis op, dat eerder werd geschorst.