ROTTERDAM- De hoogste bestuursrechter, de Raad van State, heeft geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terecht heeft geweigerd om een in Nederland woonachtige Angolese man het Nederlanderschap te verlenen. De uitspraak bevestigt een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2024. Daarmee komt er een einde aan een lange juridische strijd over de vraag of de man bijzondere omstandigheden heeft die een uitzondering rechtvaardigen.
De zaak draait om een verzoek om naturalisatie dat de Angolees op 9 mei 2022 had ingediend. Staatssecretaris Eric van der Burg (VVD) wees dat verzoek af, omdat er volgens hem een ernstig vermoeden bestond dat de man een gevaar vormt voor de openbare orde. Die conclusie baseerde de overheid op het justitiële verleden van de aanvrager. Uit zijn strafblad blijkt dat hij twee keer is veroordeeld voor identiteitsfraude.
De eerste veroordeling vond plaats op 26 september 2022 bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De man had op 17 januari 2022 identiteitsfraude gepleegd. Daarvoor kreeg hij een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Hij voltooide de taakstraf op 22 november 2022. De tweede veroordeling volgde kort daarna. Op 2 februari 2023 veroordeelde de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant hem opnieuw, dit keer voor een identiteitsfraude van 21 augustus 2021. De straf: 80 uur taakstraf en één maand voorwaardelijke celstraf met een proeftijd van 2 jaar. Die taakstraf was in mei 2023 afgerond.
Volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap mag de overheid een verzoek afwijzen als er ernstige vermoedens zijn dat iemand een gevaar vormt voor de openbare orde, bijvoorbeeld door crimineel gedrag. Daarbij geldt dat veroordelingen nog meewegen zolang de zogenoemde rehabilitatietermijn niet is verstreken. In dit geval is die termijn 5 jaar, waardoor de veroordelingen nog steeds relevant waren toen het besluit werd genomen.
De man ging tegen de afwijzing in bezwaar, maar de staatssecretaris verklaarde dat bezwaar in juni 2023 ongegrond. De rechtbank Rotterdam oordeelde vervolgens dat de staatssecretaris het besluit zorgvuldig had genomen en voldoende had onderbouwd. De man ging daarop in hoger beroep bij de Raad van State, de hoogste bestuursrechter.
In zijn hoger beroep voerde de man aan dat de staatssecretaris zijn reclasseringsadvies van september 2022 niet goed had meegenomen. In dat rapport stonden ook verwijzingen naar psychische klachten, die volgens hem als verzachtende omstandigheden hadden moeten meewegen. Bovendien wees hij erop dat hij goed geïntegreerd is in Nederland, dat hij hier een gezin heeft waarvan de vrouw en kinderen de Nederlandse nationaliteit bezitten, en dat hij plannen heeft om een eigen bedrijf te beginnen.
De Raad van State gaat daar niet in mee. Volgens de uitspraak heeft de staatssecretaris het reclasseringsadvies wél bekeken en terecht vastgesteld dat de strafrechter al rekening heeft gehouden met de psychische problemen van de man. Uit het vonnis blijkt dat de politierechter destijds zelfs een verplichte ambulante behandeling had opgelegd, wat volgens de Raad van State laat zien dat de psychische klachten destijds al zijn meegenomen in de strafmaat.
De Raad van State oordeelt dat de naturalisatieprocedure geen nieuw podium is om omstandigheden opnieuw te laten beoordelen die de strafrechter al heeft meegewogen. Ook is er volgens de rechters geen sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om af te wijken van het beleid. Het feit dat de man een gezin heeft in Nederland, hier al langere tijd verblijft en geïntegreerd zou zijn, maakt dat niet anders. Zulke factoren worden in de Handleiding bij de Rijkswet op het Nederlanderschap expliciet genoemd als voorbeelden die in de regel niet voldoende bijzonder zijn om naturalisatie toe te staan, ondanks strafrechtelijke veroordelingen.
Daarnaast probeerde de man te betogen dat het beleid van de overheid over wat wel en niet als ‘bijzondere omstandigheden’ geldt, onvoldoende duidelijk en controleerbaar is. De Raad van State wijst dat argument van de hand. Volgens de rechters is het juist aan de aanvrager om bijzondere omstandigheden aan te voeren, waarna de staatssecretaris die per geval moet beoordelen. In dit geval is dat gebeurd, aldus de Raad.
Ook het beroep van de man op het Europese evenredigheidsbeginsel haalt het niet. Volgens de Raad van State valt de toekenning van het Nederlanderschap buiten het bereik van het Unierecht, waardoor dat argument geen rol speelt in deze zaak.
De hoogste bestuursrechter sluit zich volledig aan bij het eerdere oordeel van de rechtbank Rotterdam. Het hoger beroep is daarom ongegrond verklaard. De man blijft Angolees staatsburger en krijgt voorlopig geen Nederlands paspoort. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Men vond hem in 2022 een gevaar voor de samenleving, en Hij is nog steeds hier en niet in Angola met de overheid aan het bakkeleien? We worden inderdaad door een paar malloten bestuurd.